Didactische missers
Kleuter overgeslagen in onze didactiek
De laatste jaren kom ik als muziekdocent, -trainer en -coach op allerlei scholen in het land, vooral in groep 1 en 2. En overal hoor en zie ik ongeveer dezelfde verhalen. Weinig bewegingsruimte: letterlijk en figuurlijk. Leerkrachten gebonden door allerlei regels en opdrachten. Leerkrachten die het anders zouden willen, maar niet de ruimte of de rust voelen veranderingen door te voeren, want van hoger af wordt van alles opgedragen en het dagelijkse programma zit al zo vol.
Helma Brouwers schrijft in haar boek 'Waar blijft de kleuter?' (2019) over de vele didactische missers waar het onderwijs aan jonge kinderen inmiddels onder lijdt. Hoe bij het ontstaan van de basisschool in 1985 er hoop was dat lagere school van destijds de inzichten en didactische verworvenheden van het kleuteronderwijs zou overnemen.
Wat bij de start van de basisschool behoorlijk vreemd overkwam en de kleuterleidsters terecht boos maakte, was het gegeven dat de kleuterleidsters werd gevraagd zich bij te scholen zodat zij ook de hogere groepen van de nieuwe basisschool konden lesgeven, terwijl de leerkrachten van de lagere school zónder bijscholing de bevoegdheid voor de kleutergroepen kregen. Daaruit sprak een enorme onderwaardering of misschien wel de ontkenning van het bestaan van de didactiek van het lesgeven aan jonge leerlingen.
Het was een historische miskleun en het begin van een periode die uiteindelijk een groot verlies aan know how over het jonge kind binnen het basisonderwijs heeft opgeleverd. Het lijkt wel of het zicht op de ontwikkeling van de kleuter en op de ontwikkeling van zijn brein is verdwenen; weggemoffeld in een korte module op de pabo en uit het zicht geraakt van de basisschool.
Intussen is er nog nooit eerder zoveel kennis over de werking van het brein verzameld als in deze tijd. En toch lijken deze inzichten niet mee te tellen in het onderwijs aan kleuters, waardoor didactische verdwazing is ontstaan.
Aan kleuters wordt bijvoorbeeld soms (mede) in het Engels lesgegeven om tweetaligheid te stimuleren, terwijl de wetenschap aantoont dat tweetaligheid alleen ontstaat in een thuissituatie waar ouders ieder een andere taal spreken en in deze twee talen met hun kind communiceren. Dan krijg je een natuurlijke tweetalige taalverwerving. In het onderwijs de kleuters trainen (want dat is het vaak) in een tweede taal, zet voor de lange termijn weinig zoden aan de dijk en kan in sommige gevallen de verwerving van de eerste taal zelfs bemoeilijken. Je kunt je dan ook afvragen of hier onderwijstijd aan besteed zou moeten worden.
Hetzelfde geldt voor het dagelijks trainen van letters en cijfers. Kleuters leren een trucje, maar hun brein is aan echt begrip nog niet toe. Kunnen en aankunnen zijn niet hetzelfde. Kinderen die er wel aan toe zijn, geven dit zelf aan en willen graag gestimuleerd worden.
Nog een veel voorkomende didactische misser: te eenzijdig werken in het platte vlak of via beeldschermen. Een kind leert, ontdekt en onderzoekt de wereld via zijn zintuigen, door aanraken en voelen gekoppeld aan motoriek en handelen. Het verkent de wereld live via horen, zien en ruiken, niet via beeldschermen.
Jenthe Baayens (2011), Sieneke Goorhuis (2018) en ook Helma Brouwers geven onafhankelijk van elkaar aan dat het voorgeprogrammeerde leren zoals dat gebeurt bij gebruik van methodes en programma’s die zijn gebaseerd op een jaarklassysteem, niet past bij kleuters. Baayens en Goorhuis hebben in hun publicaties aangetoond dat er onder kleuters een ontwikkelingsspreiding is van maar liefst twee jaar.
Dus een kind van 4 jaar kan een taalontwikkeling hebben die eerder lijkt op de taalontwikkeling van een kind van 2, terwijl hier sprake is van een normale ontwikkeling en niet van een taalachterstand. Dit hadden de kleuterleidsters met een KLOS-opleiding* goed in beeld en zij konden het onderwijs op de behoeften en ontwikkeling van de kleuter afstemmen.
Veel van wat de kleuterleidsters destijds wisten en toepasten, wordt nu wetenschappelijk bewezen, bijvoorbeeld dat een kind leert via zijn motoriek, maar deze wetenschap sijpelt helaas niet door naar het onderwijs.
Een schokkend beeld dat ik tegenkwam: een klas kleuters aan aparte tafeltjes ver uit elkaar. Waarom: ze moesten worden getoetst… Een kleuter zou uit zichzelf nooit bedenken dat hij getoetst kan worden op zijn kennis. Sowieso interesseert het een kleuter niet waar hij is op de kennisladder. Hij speelt en ontwikkelt zich zonder zichzelf doelen te stellen. En is nog lang niet toe aan zelfreflectie die hem moet vertellen: wat leer ik hier?
Brouwers beschrijft in haar boek hoeveel stress en ongelijkheid testen en toetsen veroorzaken. Daardoor leren kinderen al vroeg elkaars concurrenten te zijn en onderscheid te maken tussen wie beter is en wie slechter. In het nu geldende starre onderwijsprogramma is zelfs het gewone spel ten prooi gevallen aan een afvinklijstje. Een kleuter mag niet uit zichzelf en vanuit zijn eigen ontwikkeling spelen, nee, hij moet spelen volgens de richtlijnen van het van tevoren door de leerkracht aangegeven doel. Dit is onnatuurlijk en een kind vreemd.
Bovendien amputeert eenzijdige aandacht voor het cognitieve leren de creativiteit van de leerlingen. Daarmee bereiken we het tegenovergestelde van wat we wenselijk vinden voor de 21ste eeuw, iedereen roept immers dat we in de toekomst oplossingsgerichte creatieve mensen nodig hebben.
De geprogrammeerdheid in het onderwijs geeft veel druk en strakke tijdschema’s en een knellende afvink-administratie voor de leerkracht. En deze situatie geeft zoveel druk op de leerlingen, dat in groep 3, 4 of 5 ineens de schade zichtbaar wordt: een veelheid aan leer- en gedragsproblemen (Jenthe Baayens, 2011).
In de jaren tachtig was het nieuw om de principes van het bedrijfsleven op de zorg toe te passen, daarna volgde het onderwijs: input - throughput - output. Het kind is verworden tot een soort machine waarvan de ontwikkeling meetbaar is, terwijl het een mens is met een groot palet aan intelligenties, vaardigheden en mogelijkheden die voor het overgrote deel níet meetbaar zijn. Deze eigenschappen wil het kind juist heel graag verder ontwikkelen, en daarom is hij het beste af in een dynamische, rijke leeromgeving waar ruimte is om te experimenteren. En waar tijd is om te flierefluiten, waar rustpunten zijn, zodat het kind kan verwerken, ontdekken en nieuwe inzichten kan verwerven.
Dit lukt niet als de onderwijstijd van kwartier tot kwartier zit dichtgetimmerd. En wie vraagt dit eigenlijk van het onderwijs? De inspectie, het schoolbestuur, de schoolleiding? Wie verzint en maakt de richtlijnen?
Waarom komen we niet met zijn allen tegelijk in opstand tegen deze waanzin? Klimmen we niet in de pen en schrijven ingezonden stukken in de krant? Roepen we Tweede Kamerleden tot de orde? Bijvoorbeeld Michel Rog (CDA), Eppo Bruins (CU) of Roelof Bisschop (SGP), die zich onder meer bezighouden met curriculum.nu. Laten we kiezen voor onderwijs zonder didactische missers, dat goed is afgestemd op de leerling.
En o ja, als er dan toch een tweede taal geleerd moet worden, laten we dan kiezen voor muziek. Een belangrijke tweede taal voor nu en in de toekomst.
Reacties
Reactie toevoegen