Chris Winsemius was als kind al gek op muziek. Zijn klasgenootjes gingen op voetbal, hij mocht naar de muziekschool – hij bezocht onder andere de muziekschool in de Amsterdamse Nieuwe Kerkstraat, opgericht door Willem Gehrels. Na zijn studie schoolmuziek stond hij tien jaar voor de klas. “Op het conservatorium heb ik heel muziekgericht les gehad. Ik kwam er vandaan als iemand die honderd procent voor de muziek ging. Door de jaren heen zijn de sociale processen voor mij steeds belangrijker geworden. Muziek is niet alleen een doel maar ook een middel en soms voornámelijk een middel. En dat hoeft niet te belemmeren om prachtige muziek te maken.”
Als muziekdocent schreef Chris zijn eigen liedjes. Die konden worden uitgegeven, na verloop van tijd was hij daar voltijds mee bezig. Hij schreef verhalen en scènes en stuurde een keer iets naar Sesamstraat, waar Aart Staartjes enthousiast op reageerde met: “dat is een ‘natural’, die moeten we hebben”.
Zo belandde hij bij Sesamstraat en later kwamen daar nog Het Klokhuis en het Sinterklaasjournaal bij. Op basis van ‘no cure no pay’ verdiende Chris Winsemius ongeveer 25 jaar de kost met scènes schrijven. “Wat het me gebracht heeft? Ik leerde scènes schrijven waar kleuters om lachen en ook hun ouders, maar die lachen om andere dingen. Om zo te leren schrijven heb ik veel moeten nadenken over mijn eigen jeugd, steeds verder terug. Alles wat was misgelopen in mijn kindertijd kon ik zo herschrijven dat het toch aardig afliep.”
Daarnaast leerde het hem om terug te gaan naar de essentie van dingen: “Voor Sesamstraat ging het altijd over de basis. Niet alleen ‘wat is rond, wat is vierkant’, maar ook ‘wat is vriendschap’, ‘wat is gespeeld’ en ‘wat is echt’, ‘wat is onzin’, ‘wat is waar’. Ik heb geleerd om te beginnen met een idee, voortdurend te denken: ‘ja, ja, schrijf op, schrijf op’, om daarna alle onzin eraf te pellen. Je houdt dan ofwel niets over, ofwel een juweeltje.”
Voor muziekles geldt hetzelfde, ontdekte Chris Winsemius rond het jaar 2001, toen hij werd gevraagd om zij-instromers les te geven op de pabo. Er was budget voor zes keer anderhalf uur muziek voor de hele opleiding: “Ik dacht, dan ga ik muziek geven zonder onzin, die pel ik eraf. Waar gaat het nou om? Muziek bestaat uit hoog laag, kort lang, langzaam snel, luid zacht en timbre, de muzikale parameters. Maar muziek is ook een prachtig middel om kinderen te leren om goed met elkaar om te gaan. Af te stemmen op elkaar. En als kinderen íets moeten leren op de basisschool, dan is het dat wel.”
"Je moet jezelf voortdurend afvragen wat je eraf pelt. Is het zinvol om druk te zetten op mijn groep? Boos te worden? Is het zinvol om klakkeloos een les uit een methode te volgen? Is het zinvol om te zeggen of iets mooi is? Als ik tegen iemand in de groep zeg: ‘Goh, wat zing jij mooi Paul’, dan beledig ik de rest, want die zingt blijkbaar niet mooi. Als ik drie keer tegen Paul heb gezegd ‘wat zing jij mooi’, en de vierde keer zeg ik niets, dan denkt hij ‘het was zeker niet mooi’, dan wordt hij er nog van afhankelijk ook. Maar als ik het vijf keer tegen Paul zeg, dan denkt hij ‘nou, ik zing gewoon mooi, dus ik ben klaar’ en kan ik Paul geen les meer geven omdat hij denkt dat hij klaar is.
Ik zeg dus niet ‘je zingt mooi’. Wat ik wel kan zeggen, is: ‘Paul, dat klonk misschien wat luid, kun je het ook zacht?’ Want dan kwets ik niemand. We moeten vaktaal gebruiken. En het vak is niet zo moeilijk, het is humbug, taal eromheen die het moeilijk maakt. Zoals ‘The 21st century skills’, die gebruikte ik 25 jaar geleden al. Alleen bestond er nog geen hippe Engelse term voor. Als je muziekonderwijs geeft, moet je jezelf afvragen ‘wat zijn de bouwstenen voor de muzikale vorming?’ Voor mij zijn dat de elementen hoog laag, kort lang, langzaam snel, enzovoort. Dat zijn de legostenen. Iedereen kan met legostenen spelen.”
Met welke vragen komen groepsleerkrachten die een workshop gaan volgen bij jou?
“Wat mensen vragen, is vaak iets anders dan wat ze nodig hebben. Ze vragen altijd nieuwe liedjes. Een leuk liedje bij thema’s zoals lente of het circus. Wat ook veel wordt gevraagd is ‘wat kun je nog meer doen dan liedjes?’ of: ‘heeft u ook iets leuks voor de bovenbouw?’ Leerkrachten zijn vaak bang dat de bovenbouw het allemaal niet stoer genoeg vindt. Ook zijn er altijd wel een of twee leerkrachten die mij voorafgaand aan een workshop willen waarschuwen dat ze niet kunnen zingen. Alsof ik daar last van zou hebben. En dan voel ik me geroepen om uit te leggen dat iedereen op minstens zes manieren kan zingen. Dat zijn dus de vragen. Maar eigenlijk kom ik voor andere dingen.”
Welke dan?
“Ik wil ze laten weten dat muziek verbonden is met het hele leven, dus niet alleen met het vak muziek. Muziek heeft met alles te maken, en alles is te vertalen naar muziek. Noem een menselijk onderwerp en er is een liedje of een muziekstuk over. Muziek is een geweldige metafoor voor het hele leven.”
Hoe help jij leerkrachten de drempel over om in hun klas aan muziek te doen?
“Ik zie de workshopdeelnemers anderhalf uur. In die tijd kan ik ze niet omscholen tot afgestudeerd muziekdocent. Maar ik kan wel handvatten geven. Bijvoorbeeld aan de leerkracht die zegt ‘ik kan niet zingen’ omdat dat hem of haar ooit is gezegd. Vaak op de pabo trouwens. Als die leerkracht desondanks in de klas zegt ‘kinderen, ik ga een liedje zingen’, dan ziet de klas dat de leerkracht onzeker is ... en het tóch doet. Daarmee leert die leerkracht de kinderen misschien niet prachtig zingen of om Idols te winnen, maar laat hij of zij wel zien hoe je in het leven kunt staan. Dat iedereen drempels heeft, én dat je eroverheen kunt stappen. Op zo’n moment wordt kwetsbaarheid een kracht.”
“Wil je kinderen überhaupt iets leren, dan zul je iets van jezelf moeten laten zien. Je kunt ze niet zeggen: ‘gaan jullie maar zingen, en dan ga ik beoordelen hoe jullie dat doen’. Je moet het voordoen en voorleven.”
Waar hebben de leerkrachten de meeste behoefte aan?
“Veiligheid. Een gevoel van onbekommerdheid. Vooral jonge kinderen kunnen daarin een voorbeeld zijn. Als ik in groep 1 en 2 binnenstap en zeg ‘moet je eens horen’, en ik zing een slaapliedje voor mijn knuffel. En dan vraag ik ‘hebben jullie ook een knuffel?’ Ja, die hebben zij ook. ‘En hebben jullie ook een slaapliedje voor de knuffel?’ Nee, dat hebben ze niet. ‘Wie van jullie zou er nu zomaar op dit moment een slaapliedje kunnen zingen voor zijn knuffel?’ Dan schieten er – floep! – vijf of zes vingers omhoog. En dan zeg ik ‘kom maar bij mij staan… zing maar’, en dat doen ze dan. Die zijn pas vijf jaar. Of vier. Die beginnen complete verhalen te zingen. En als ze niets meer weten, gaan ze herhalen, soms zitten er nog vondsten tussen ook. Ze doen het gewoon. Van die onbekommerdheid kunnen we leren.”
“De leerkrachten vragen altijd ‘wat moet ik doen’, daar probeer ik ze vanaf te helpen. Een veel interessantere vraag is bijvoorbeeld ‘wat moet ik níét doen’. Ik probeer leerkrachten duidelijk te maken: je mag er zijn als mens en als leerkracht. Dan zeg ik: ‘Muziekdocenten hebben heel veel verstand van muziek. Maar jullie hebben verstand van de kinderen, jullie zitten de hele dag met ze in de klas, werk van daaruit…’.
Je hoeft geen afgestudeerd conservatoriummens te wezen om zinvol muziekles te geven. Je hoeft niet te zeggen ‘we zijn op bladzijde vierenvijftig dus ik moet jullie vandaag de vierkwartsmaat leren’… Vorige week was er nog zo’n juf. Zij vroeg ‘hoe kan ik de kinderen ritme leren terwijl ik zelf niet ritmisch ben?’.”
En, wat is het antwoord op die vraag?
Wanneer je als leerkracht begrijpt dat de maat van een liedje altijd dezelfde puls heeft, en dat het ritme samenvalt met de lettergrepen, kun je dat proberen voor te doen aan de klas. En de klas vervolgens laten meedoen met de maat tikken of het ritme tikken.
Maar als je daar zelf als leerkracht moeite mee hebt kun je zeggen: ‘Kinderen, ik ben hier zelf niet goed in. Wie kan mij hierbij helpen? Wie kan het ritme tikken van dit liedje? Er is altijd wel een kind dat dat kan. En dan gebeurt er iets aardigs. Want kinderen willen altijd helpen. Dat hoort onderwijs te zijn, dat je samen met de kinderen leert. Het belangrijkste is dat je je als leerkracht niet blind staart op dat ene aspect waar je niet goed in bent, en daaruit concludeert dat je blijkbaar niet muzikaal bent, of geen muziekles kunt geven. Integendeel.”
Is het handig om methodes te volgen?
Ik lees alle muziekmethodes, maar ik volg ze nooit, ik snuffel erin. En gebruik er dingen uit, zoals het mij goed dunkt. Dus ik zeg niet dat je geen methodes moeten bekijken, doe dat wel. En kijk op internet, tik in: ‘ritme, maat, muziekles’. Binnen een minuut heb je een voorbeeldlesje. Vraag je af ‘wat hou ik over als ik de onzin weg laat?’ Dat is iets anders dan een methode volgen.
Ik heb het idee dat veel scholen een veilig gevoel hebben als er een methode op de plank staat. Om te kunnen zeggen ‘wij gebruiken die of die methode’. Maar een methode op de plank is iets anders dan een echte, gezamenlijke visie op muziekonderwijs.”
“Je kunt wel leerplannen op de kinderen loslaten en doelen gaan formuleren van wat jij vindt dat ze moeten kunnen. Maar het belangrijkste wat de leerkrachten moeten doen is ervoor waken dat ze niet de grond in boren wat de kinderen al in zich hebben. Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen kindertijd, op de volksmuziekschool bij de pianoles. Ik kon niet zo goed noten lezen en ik ben een stevige ADD’er dus dat regelmatig studeren zat er ook niet zo in.
Maar ik vond het wel altijd fijn om muziekstukjes te bedenken. Dan kwam ik op les en zei ik ‘Juf, ik heb iets bedacht’. Maar dan zei ze ‘ja, nee, eerst je les’. En nadat ik me door dat lesje heen had geworsteld, was de sfeer dermate verpest dat ik dacht ‘laat dat stukje maar zitten’. Als zij tegen mij had gezegd: ‘Chris, ga je gang, jij mag elke week voor mij met een nieuw stukje komen; volgende week wil ik iets dorisch horen,’ dan had ik me daar helemaal op gestort.”
“Door de jaren heen heb ik ervaren hoe waardevol de leer van Vygotski is. En vooral zijn ‘zone van de naaste ontwikkeling’, samen met de leerlingen die zone ontdekken, dat is het voortdurend. Kijken naar wat de kinderen al kunnen, zoeken naar wat ze zouden kunnen als ik ze een beetje help. Dat kan geen methode mij bieden, maar ik kan wel aan ieder kind, of iedere klas vragen: ‘Je kunt dit, wat zou de volgende stap zijn? Misschien vind je dat eng, maar ik ben erbij.’
Kortom, zoek niet naar een methode maar lees Vygotski en kijk naar het kind.”
Chris Winsemius’ advies: samen leren
“Het is zinvol als een keer per week een vakleerkracht langskomt om muziekles te geven, maar geef de les liefst samen met de groepsleerkracht. Ik weet het: de leerkracht wil liever huiswerk nakijken. Want het systeem is nou eenmaal zo dat er veel toets-, tijds-, en werkdruk is.
Maar je pikt er allebei zoveel meer van op als je het samen doet. De vakleerkracht weet alles van muziek, de groepsleerkracht weet alles van de kinderen, dat kan elkaar fantastisch aanvullen. Het beste werkt het als de vakleerkracht iets doet waar de leerkracht de overige dagen op zijn/haar eigen manier mee door kan.”
Chris Winsemius is musicus en tekstschrijver. Hij geeft workshops aan leerkrachten op basisscholen en zet zijn lesmateriaal op zijn website (Zingkikker Studio). www.zingkikker.nl
Reacties
Reactie toevoegen