Carla Lagarde-de Waal en ik spreken elkaar via Zoom, ongeveer een maand nadat zij een presentatie gaf op de webinar ‘De Nieuwe Muziekdocent’ van KunstLoc Brabant. Die presentatie ging over de nieuwe visie op leren en toetsing die zij uitdraagt in haar rol als studieleider bij de Academie voor Muziekeducatie (AME) van Fontys Hogeschool voor de Kunsten (FHK) te Tilburg. Samenhangend met die nieuwe visie is het hele curriculum van de opleiding veranderd, er is sprake van een enorme transitie.
Maar daar zou dit gesprek niet over gaan, we gingen het hebben over het project ‘Gregoriaans’ dat hun studenten uitvoeren. Waarom juist voor dit genre is gekozen en wat het project behelsde. Al gauw blijkt in het gesprek dat dit niet is uit te leggen zonder daarbij de context van die grote veranderingen in het curriculum te bespreken. Wat is er gebeurd bij AME Fontys Tilburg?
“Sinds twee jaar zijn wij bezig onze studenten op te leiden tot Muzikale Inspirator. Op het diploma staat nog steeds muziekdocent, maar wij vinden dat die term vooral verwijst naar een binnenschoolse setting, en naar maar één rol, namelijk die van docent.
In de praktijk is het muziekeducatieve werkveld veel breder. De studenten van nu zijn straks zeker actief als vakleerkracht muziek, maar hun rol daarbuiten wordt breder, groter en diverser. Zij komen terecht bij centra voor de kunsten, bij organisaties voor amateurkunsten, als muzikale activiteitenbegeleiders bij azc’s, noem maar op. Het werk is enorm dynamisch.”
Carla Lagarde-de Waal verwoordt hier een deel van de nieuwe visie van waaruit de opleiding nu is vormgegeven, wat heeft geleid tot een flinke verandering in de manier van studeren voor de studenten en de manier van doceren voor de docenten.
De hele organisatie is op de schop gegaan: de vakgroepenstructuur is losgelaten, docenten werken nu in jaarteams met verschillende expertises bij elkaar in één team. Zij geven via co-teaching les en werken vraaggestuurd: richten zich op de vragen waar studenten mee komen.
Studenten krijgen meer regie dan voorheen: zij ontdekken eerst welke vaardigheden er bij henzelf moeten worden ontwikkeld om aan leerdoelen te voldoen, daarna maken ze zelf een plan voor het verkrijgen van de benodigde kennis en vaardigheden. De gedachte erachter is dat dit bij hen een urgentie tot ontwikkeling creëert.
Toetsen gaat ook anders, studenten krijgen geen tentamens meer maar werken aan een portfolio waarmee ze kunnen aantonen dat ze voldoen aan de vereisten en waarop ze continu feedback krijgen. Docenten gaan met elkaar in gesprek: ‘Voldoet deze student aan de vereisten?’ Ze gaan ervanuit dat vijf subjectieve meningen samen een objectief oordeel vormen. Hoe de leerdoelen tot stand komen en hoe het onderwijs zelf in zijn werk gaat, zal gaandeweg het gesprek duidelijk worden.
Het draagvlak voor en vertrouwen in deze visie is groot, vertelt Lagarde-de Waal, het team heeft het samen ontwikkeld. Er zijn veel gesprekken aan vooraf gegaan.
Wat was de aanleiding om die visie te wijzigen?
“De aanleiding was meerzijdig. Aan de ene kant kwam er in 2018 een nieuw landelijk opleidingsprofiel van kunstvakdocentenopleidingen. Voorheen was dat vanuit docent muziek geformuleerd, nu vanuit de kunstvakdocent.
Alle competenties van beeldend, dans, theater en muziek hebben niet meer een eigen opleidingsprofiel maar zijn gelijkwaardig benoemd, behalve de artistieke competentie. Dit opleidingsprofiel liet duidelijk zien dat er geen eilanden van de verschillende kunstvakken meer waren, en dat interdisciplinair werken wordt toegejuicht.
Wij zagen aan de andere kant dat onze afgestudeerden in het werkveld in steeds meer en andere rollen en met andere doelgroepen gingen werken, dat was ook een aanleiding. We zitten in een complexe multiculturele samenleving, mensen organiseren steeds meer projecten vanuit hun eigen ondernemerschap , en muziek wordt in toenemende mate ingezet als middel in sociaal-maatschappelijke contexten.
Daarnaast vond er binnen FHK een re-inventing plaats, wat inhoudt dat we als organisatie meer willen aansluiten op de behoefte van onze studenten. Dat betekent dat er in het curriculum meer ruimte moet komen voor de eigen ontwikkeling van de studenten, en ook voor het flexibel kunnen studeren.
Tot slot hadden we in 2016 onze zesjaarlijkse accreditatie gehad. Een keer in de zes jaar wordt je opleiding helemaal onder de loep genomen. Uit die accreditatie kwam het advies om te gaan nadenken over wat onze eigen unieke kleur is binnen het landelijke spectrum van docent muziekopleidingen.”
“Dat leidde er allemaal toe dat wij met elkaar helemaal from scratch opnieuw gingen bekijken welke studenten we opleiden, voor welk werkveld, en hoe we dat willen doen.”
De discussies leidden ertoe dat het muzikantschap van de studenten het vertrekpunt is van waaruit zij zich verder ontwikkelen, zodat deze centrale kwaliteit zich verdiept terwijl andere vaardigheden zoals didactische vaardigheden en ondernemerschap eraan worden toegevoegd.
Hoe willen jullie dat aanpakken?
“We werken met grote projecten waarin we nauw samenwerken met het werkveld zodat onze studenten daar van het begin af aan vol in kunnen staan. Alle competenties, zowel de artistieke als de theoretische en de pedagogische, komen holistisch aan bod, met elkaar verweven. Het maakt niet uit in welke context, basisschool, pabo, orkest of kunstorganisatie, watdan ook, of met welke doelgroep.
Voor ieder project hebben we een opdrachtgever waarmee we de projecten vormgeven. Bij het gregoriaanse project was dat het Gregoriaans Instituut Nijmegen onder leiding van Hanneke van der Grinten. Daarnaast werken we samen met werkveldpartners.
Dat zijn dan de scholen, centra voor de kunsten, jongerencentra, dus eigenlijk de organisaties waar de studenten tijdens hun stage aan de slag gaan.”
Waarom is gekozen voor gregoriaans?
“Omdat we onze studenten vanuit het brede muzikantschap het werkveld willen laten benaderen, willen we genre-vrij opleiden. En we willen graag dat studenten het experiment aan durven gaan. Dan ga je zoeken naar manieren waarop je ze meer out of the box kunt brengen. We willen ze thema’s aandragen waarover ze kunnen nadenken, 'wat doet dit met mij, met mijn muzikantschap?’, en ‘hoe kan ik een lerende ook daarmee in aanraking brengen?’”
Hoe waren de reacties van de studenten op het gregoriaans?
“In eerste instantie waren ze flabbergasted, ‘wat gebeurt hier?’ Een enkeling wist er wel wat van af, maar voor het gros van de studenten is dit een stijl of een genre waarmee ze nog nooit in aanraking zijn geweest. Maar zij zijn zo opgeleid dat ze het experiment aan durven gaan. Zij mogen daarin ook gewoon fouten maken, het hoeft niet meteen perfect te zijn.”
Hoe zijn ze te werk gegaan?
“In eerste instantie hebben ze vanuit hun eigen muzikantschap naar het gregoriaans gekeken, met experts. Wat zijn gaan onderzoeken hoe zij zich er persoonlijk toe verhouden, wat uit het gregoriaans hen inspireert, en wat zij als muzikant ermee konden doen.
Ze hebben samen een performance gemaakt met een vrouwenschola gregoriaans onder leiding van expert Hanneke van der Grinten, waarbij het gregoriaans de eigen interpretaties van onze studenten ontmoette. Daarbij was ook de doelgroep aanwezig, dus de kinderen waar de studenten in hun stage mee gaan werken.
Je zag in dat optreden heel uiteenlopende muzikale reflecties. Bijvoorbeeld Pachelbel, maar dan met een compleet ander instrumentarium. Er was een student die een eigen compositie had geschreven, een quatre-mains voor piano. Er was een student die vanuit een meer filosofisch perspectief het nummer Beggin’ uitvoerde, een hip nummer uit de top veertig, al die kinderen gingen enorm meezingen.”
“In dezelfde periode zijn de studenten gaan kijken naar wat zij met die kinderen straks gaan doen. Hoe kan dat gregoriaans een rol spelen in het plezier in samen zingen en het aanzetten van de stemontwikkeling? Ze hebben allemaal een eigen muziekeducatief product ontwikkeld, een lessenserie of losse workshops. Het product ontwikkelen ze in samenspraak met de werkveldpartner waar ze aan de slag gaan, en ze krijgen feedback van de expert. Op dit moment zijn ze de lessen of workshops ook aan het uitvoeren tijdens de stage.”
Hoe lang zijn de studenten met dit project bezig?
“14 weken fulltime. We noemen dat ‘beroepsuitdaging’, dat gaat in verschillende fasen. Het begint met een ‘urgentieweek’.
Daarin krijgen ze een complexe opdracht. Met het uitvoeren van de urgentieopdracht ontdekken de studenten wat zij nog moeten ontwikkelen om aan de leeruitkomsten van dit project te voldoen. Ze maken zelf een plan van aanpak waarbij ze hun eigen leerdoelen beschrijven.
Tijdens de urgentieopdracht kwam de Stichting Koorplein Noord-Brabant met de opdracht ‘componeer een kinderliedje voor de onderbouw en middenbouw’ gebaseerd op het thema ‘een schone wereld’. Deze opdracht werd toegevoegd aan de andere opdrachten. Hun liedje werd een van de bewijsstukken die ze aan hun portfolio konden toevoegen. [zie over dit Koorplein project ook het artikel "Koorplein Noord-Brabantproject ‘Een nieuw lied’ – red.]
Alle uitkomsten van het project ‘Gregoriaans’ presenteren ze in een portfolio, en daarmee kunnen ze aangeven dat ze voldoen aan de leeruitkomsten van dit project en dan worden de twintig studiepunten uitgekeerd.”
Blijft het gregoriaans nu onderdeel van de opleiding?
“Niet per se, we gaan ieder jaar op zoek naar inspirerende opdrachtgevers uit de beroepspraktijk. Het onderliggende thema van het gregoriaanse project was plezier in samenzang en stemontwikkeling bij kinderen. Dit studiejaar in relatie tot het gregoriaans. Volgend studiejaar zou dit een andere stijl of genre kunnen zijn. Dat is afhankelijk van de opdrachtgever waar we mee samenwerken.”
Wat is jouw rol?
“Ik ben hoofd van de opleiding, eindverantwoordelijk. Ik heb muziektheater gestudeerd, ik ben zangeres en heb ook Docent Muziek gestudeerd. Deze studies heb ik gecombineerd omdat mijn oude docent zei: ‘er zijn zoveel zangeressen, je kunt beter eerst je lesbevoegdheid halen, dan heb je altijd werk’.
Al gauw ontdekte ik dat ik het fijn en leuk vond om met mensen te werken en om muziek in te zetten om hen in ontwikkeling te brengen, of dat nou een ontwikkeling is op muzikaal gebied of sociaal-emotioneel.
Dus ik ben als docent muziek in het voortgezet onderwijs aan de slag gegaan en na vijftien jaar ben ik teamleider en leshuisdirecteur geworden. Ik merkte bij mezelf een grote interesse in beleidsmatige en leidinggevende aspecten van het werk. Hoe kunnen we er met elkaar voor zorgen dat deze visie die we uitdragen daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden? Ik dacht wel eens ‘als ik toch zo’n soort functie zou kunnen doen, maar dan in een huis voor de kunsten, dat zou voor mij de ultieme combinatie zijn’. Uiteindelijk kwam ik terecht bij mijn eigen opleiding, waar ik gestart ben.”
Heb je nu de opleiding gecreëerd waaraan je destijds zelf behoefte had?
[Lachend:] “Ja, zo zou je het wel kunnen zeggen. Want toentertijd, en dan hebben we het over twintig jaar geleden, was de opleiding heel erg gericht op puur docentschap. En heel theoretisch. Daarna kwam je er in de praktijk achter dat juist dat praktisch musiceren zo van belang is.
Net deelde ik nog een promofilmpje voor de open dag in het docententeam, en een docent reageerde met ‘kan ik niet opnieuw toelating doen?’ We denken allemaal wel ‘als je toch als student zo op deze manier je onderwijs mag genieten’. We zien dat studenten enorm plezier hebben in hun stage. Dat was in het verleden wel anders, sommige studenten voelden zich niet comfortabel tijdens een stage. Maar deze studenten vinden het fantastisch."
Is er ook kritiek op deze nieuwe aanpak?
“Er zijn critici die aangeven ‘maar jullie studenten lopen dus niet allemaal stage in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs?’ Ja, dat klopt, maar de vraag die we ons daarbij stellen is: ‘is het voortgezet onderwijs de enige plek waar onze studenten die mate van complexiteit en zelfstandigheid tegenkomen die deze doelgroep van hen vraagt?’ Op het moment dat je met een orkest gaat werken van een muziekschool bijvoorbeeld of een ander orkest, kom je ook op muzikaal-theoretisch vlak een mate van complexiteit tegen die vergelijkbaar is met die van de muziekles voor de bovenbouw. Wij zoeken naar de diversiteit van contexten en zetten nadrukkelijk de vaardigheden centraal.
Bovendien, geen van onze afstudeerders start in de bovenbouw van het vo. Die posities zijn vaak bezet door docenten die al jarenlang muziekles geven. Dus we zeggen ook, ‘studenten zijn startbekwaam en worden vakbekwaam op het moment dat ze aan de slag gaan. ’”
“We sturen op eigen profilering van studenten, dus ook vanuit ondernemerschap. Studenten kunnen in het tweede jaar zelf kiezen bij wat voor soort veldwerkpartner zij stage gaan doen. Wij hebben bijvoorbeeld een student die heel graag de sociaal-maatschappelijke hoek in wil, voor zijn stage kiest hij duidelijk in die richting. Aan het einde van hun opleiding hebben de studenten een eigen portfolio waarin duidelijk wordt ‘dit is de route die ik vier jaar lang heb bewandeld, en dit is het gebied waar mijn hart sneller van gaat kloppen en waarop ik me heb gefocust’. Vanuit dat portfolio gaan ze solliciteren.”
“Wij wilden met die nieuwe koers ook af van dat ‘consumeren’. Dat studenten de houding hebben ‘dit is het vak wat ik moet halen, deze studiepunten, dit zijn de leerdoelen, dat is de docent, dat is mijn tentamen, ja, ok geef maar wat ik nodig heb dan doe ik dat en VINK, dan hebben we hem’.
De huidige groep studenten heeft dat helemaal niet, die zijn niet bezig met uurtjes tellen, zij blijven zichzelf uitdagen en sommige studenten moeten we zelfs afremmen: goed is goed. En dan zo’n opdracht als van de Stichting Koorplein Noord-Brabant, dat komt er gewoon extra bij, maar dat vinden ze allemaal fantastisch.”
“Ze hebben drie keer per week een coachingsblok van anderhalf uur. Daar draait het om persoonlijk leiderschap, waarbij reflecteren, feedback ontvangen en omzetten in ontwikkeldoelen voor daarna, centraal staat. We functioneren in een leergemeenschap. Bij ons zijn alle lessen groepslessen, studenten worden aangezet om feedback op elkaar te geven. Van en met elkaar leren staat centraal. Docenten zijn daar onderdeel van. Studenten vinden dat soms moeilijk ook omdat het onderwijs dat ze hiervoor hebben gehad compleet anders was.”
“We zijn ons bewust van het feit dat we nu studenten aan het opleiden zijn die straks changemakers zijn. Als ze dadelijk in de werkpraktijk terecht komen, hebben zij zó’n andere ervaring. Zij kunnen weer anderen inspireren: ‘zo kan het onderwijs er ook uitzien’.”
“We boren enthousiasme, dat onderzoekende, nieuwsgierige, ondernemende aan. We willen de basis leggen voor een leven lang kunnen blijven ontwikkelen. Dat gaat straks na de opleiding gewoon door. Deze vorm van onderwijs past denk ik overal, ook bij fysiotherapie bijvoorbeeld. Ik zou niet weten waarom dat alleen bij de kunsten zou kunnen.”
À propos gregoriaans
Hanneke van der Grinten, gregoriaans-dirigent, vertelt in een uitzending van Omroep Tilburg dat het gregoriaans de basis is van de klassieke muziek. Samengevat: Lang geleden had je alleen het onderscheid tussen kerkmuziek en volksmuziek. Al het gregoriaans is geschreven voor gebruik binnen de kerk en in de kloosters. Vanaf het begin van het Christendom waren er ook vrouwenkloosters, dus het gregoriaans is ook altijd door vrouwen gezongen. Het gregoriaans is niet metrisch maar heeft een vrij ritme en het gebruikt andere toonsoorten dan je gewend bent. De ontwikkeling naar wat wij in de westerse cultuur verstaan onder klassieke muziek ging ongeveer zo: Eerst werd onder de eenstemmige gregoriaanse melodie een toon toegevoegd, zodat het tweestemmig werd. Daarna werd een toon erboven toegevoegd die ook mooi met de melodie meeliep. Dan had je een driestemmige maar wel parallelle melodie. Men ontdekte vervolgens dat je er nog meer mee kunt doen: de gregoriaanse melodie als uitgangspunt nemen en daar tegenstemmen bij bedenken. En dat was het begin van de westerse klassieke muziek.
Omroep Tilburg heeft een compilatie gemaakt van de gregoriaanse performance.