In de eerste aflevering stelden we bondig een theorie over muzikaliteit voor. We beschouwen muzikaliteit als het samengaan van luisteren, belichamen, communiceren en ‘muziekdenken’. In aflevering 2 presenteerden we een oefening om scherper te luisteren. Vandaag kriebelt het overal en wordt het moeilijk om op je stoel te blijven zitten.
Zit nou even stil.
Toegegeven, een wat té beweeglijke groep kinderen vermoeit wel eens. Misschien niet zozeer door hun gewriemel zelf, dan wel ‘door de geluiden die daar het gevolg van zijn. Geen rook zonder vuur is een ijzeren wet. Net zo geen geluid zonder beweging. Dat verband is instinctief. Afhankelijk van de context werkt een krakend takje danig op de emoties. We zijn zeker dat er iets of iemand bewoog. Binnen milliseconden schatten we de fysieke, natuurlijke of menselijke oorsprong van het geluid in. Dat stelt gerust, maakt extra alert of zet aan tot onmiddellijke actie. Geen wonder dat geluid zo’n invloed heeft op het stresssysteem. Ons denken is dan ook geworteld in beweging: geluid is het gevolg van beweging en zet aan tot bewegen. Doen is denken. Al is het soms om weg te vluchten.
Er is een direct verband tussen de kwaliteit van een geluid en hoe wij ons voelen. Een kabbelend riviertje stelt gerust, maar we zijn op onze hoede wanneer de wind beukt en schrikken behoorlijk van een onverwachte dreun. We voelen het verschil in energie. In een flits schatten we de mogelijke gevolgen in. Daarom noemen we de ene muziek rustig, en de andere opzwepend, lieflijk of stuwend.
De oud-Griekse filosoof Herakleitos (540-480 BCE) wist het al: panta rhei, alles is in beweging. Volledige stilte nastreven is hopeloos. Ook in de klas. Het brengt ons bij een eerste oefening voor kinderen die naar ons gevoel misschien wat druk doen, en voor alle anderen.
Van wriemelgeluid naar compositie
Het gewriemel van zonet is een dankbaar vertrekpunt. Vraag de kinderen om te luisteren naar de geluiden die zij onbewust samen maken. Kan het nog wat drukker? Wat moet je daarvoor doen? Juist: nog meer wriemelen en bewegen dan maar. En praten, zingen of gekke mondgeluiden maken, want ook dat zijn manieren van bewegen.
Welaan dan: maak het nóg wat drukker. Hoever kunnen we gaan? Keer nu terug naar het niveau van het begin. Kan het ook wat zachter misschien? Neem virtueel wat afstand, en luister naar het effect als een buitenstaander. Hoe transformeert het geluid de sfeer in de kamer? Hoe verandert de aandacht en interactie? Hoever kunnen we gaan tot het voor iedereen onaangenaam wordt?
Wie stuurt graag de soundscape aan? Wees zichtbaar voor iedereen: sta recht, of klim op een stoel. Manipuleer het geluid van de klasgroep als een master of the universe. Toon duidelijk je bedoeling met je hele lichaam: luider, zachter, een beetje of veel, van zo luid naar zo zacht mogelijk, heel geleidelijk of plots. Wat een machtig gevoel om een hele groep aan te sturen! Laat ook anderen de rol op zich nemen.
Welke bewegingen van de geluidsmanipulatoren drukken het best hun intenties uit? Hoe kan het nog duidelijker? Kies nu één aanstuurder per deelgroepje, staand op een stoel. Alle aanstuurders focussen sterk op hun groepje, maar houden ook erg goed rekening met elkaar. Zij luisteren naar het geheel en ‘lezen’ elkaars lichaamstaal. Splits de groepen nog eens op. Evolueer naar duo’s met één leider en één doener. Exploreer alle mogelijkheden om woordeloos je bedoeling over te brengen.
Maak onderscheid in soorten geluid tussen de groepjes, bijvoorbeeld fysieke tegenover vocale geluiden, of speel met hun combinatie. Beperk het klankspectrum tot alleen stoelengeschuifel, alleen meisjes- of jongensstemmen, pennenzakgeluiden, stemloze mondgeluiden, enzovoort.
Speel met dynamiek en ruimtelijkheid: groep 1 gaat van zacht naar luid en groep 2 evolueert andersom. Bedenk nog andere mogelijkheden om met verschillende klankbronnen te spelen, zoals toespitsen op één materiaalsoort, bijvoorbeeld papier. Elk groepje maakt nu een ander geluid met papier. Hiertoe zijn subtiele verschillen in beweging in nodig.
Bespreek de relatie tussen beweging en klank. Kun je klanken beschrijven aan de hand van de beweging die hen doet ontstaan? Die suggestie gaven we al in het vorige artikel (De Pyramide 76-03, september 2022, p. 6-9). Denk aan schudden, schuiven, knijpen, duwen, rammelen, wrijven, strijken, wringen, blazen, fluisteren, scheuren, verfrommelen, enzovoort. Verzamel zo veel mogelijk woorden waarmee je geluid veroorzaakt door beweging kunt beschrijven.
Wil je naar een performance toewerken? Spreek dan onderling spelregels af voor het verloop van de improvisatie, de structuur van de compositie, het materiaal, de timing en de aansturing ervan. Met andere woorden: neem samen de artistieke criteria in handen en ontwikkel je muzikale smaak.
Inspiratie uit niet zo onverwachte hoek
Om beweging te observeren, beschrijven, analyseren en noteren, vinden veel musici inspiratie bij Laban Movement Analysis. Deze theorie werd door Irmgard Bartenieff doorontwikkeld vanuit de ideeën van de Hongaarse choreograaf Rudolf von Laban (1879-1958). Musiceren lijkt wel een specifiek soort dans, gericht op het tot klinken brengen van een object of muziekinstrument. Met meer focus op het luisteren dan het kijken. Veel culturen vinden het onderscheid tussen dans en muziek zelfs niet bijster relevant.
Dansen of musiceren vereist inspanning. Het lichaam moet weerstand overwinnen: die van de zwaartekracht, de eigen lichamelijke beperkingen en de eigenschappen of zelfs nukkigheid van een object of muziekinstrument. Binnen het aspect effort onderscheidt Laban vier deelaspecten: free flow, weight, space en time. In de volgende oefeningen onderzoeken we actief hoe deze eigenschappen als Russische matroesjka’s (reeks holle houten poppen die in elkaar passen) in elkaar vervat zitten.
Free flow verwijst naar de vrije, vloeiende beweging. Bij het ontbreken van een afgetekend begin en einde binnen een grotere structuur spreken we van continuous flow.
Stel je sterk vertraagde filmbeelden voor, of denk dat je quasi gewichtloos onder water drijft. Analoog daaraan verwijst free flow naar de manier waarop musici in een ensemble (maar evengoed een groep dansers, of sporters binnen een team) op een vloeiende, organische manier met elkaar interageren.
Oefening 1
Materialen
- sjaaltjes
- ballonnen
- donsveertjes
in aantal telkens wat meer dan het aantal deelnemers
Verspreid in de ruimte. Beweeg als in een vertraagde film, als een astronaut die gewichtloos door de ruimte zweeft, als rook die zich door de ruimte verspreidt, als zeewier dat wordt gedragen door de deining, als een hand die haar weg zoekt door het zand op het strand.
Geef elkaar de ruimte. Maak langzame, lichte en vloeiende bewegingen. De ene beweging gaat naadloos over in de andere. Er is geen definitieve richting of vorm, geen directe herhaling. Verschuif je aandacht van het ene lichaamsdeel naar het andere.
Neem tijd. Verplaats je aandacht van de groep naar jezelf en weer terug. Naast jouw individuele manier van bewegen in free flow beweegt ook de hele groep als één organisme, zonder definitieve vorm, zonder duidelijk begin of einde.
Ieder neemt één ballon of sjaaltje of donsveertje. Hou het object zwevend in de lucht met langzame, vloeiende bewegingen. De groep beweegt als één hou-de-veertjes-in-de-lucht organisme. Vermijd energetische bewegingen. Beweeg als een kwal die door het water gedragen wordt.
Voeg nu één extra veertje toe in de groep, later nog één, enzovoort. De uitdaging: hou alle veertjes in de lucht bewegend als één organisme in free flow. Hoever kun je hierin gaan?
Weight verwijst naar het gewicht van het eigen lichaam en het ervaren van de zwaartekracht, bij uitbreiding het gewicht van objecten en de inspanning die nodig is om deze te hanteren en bespelen.
Oefening 2
Materialen
- Diverse ballen: (zeer) klein, (zeer) groot, (zeer) zwaar, (zeer) licht en combinaties van deze eigenschappen. Denk aan een pingpongbal, petanquebal, voetbal, basketbal, strandbal, foam-bal, knikker, gewichtbal (ook wel: slam ball of medicin ball)
- Avontuurlijker: diverse ballen of klompen van verse klei (zo nodig landbouwplastiek om de vloer te beschermen, tenzij je de oefening buiten uitvoert)
Vorm een kring. Na oefening 1, wees je bewust van je positie in de ruimte en tegenover elkaar. Buig zachtjes door de knieën en zoek een rustige, gezamenlijke cadans. Maak oogcontact en neem tijd om die gezamenlijke cadans te vinden. Tot je haar aanvoelt in continuous flow.
Vanuit die cadans: gooi een bal door naar je buur, de kring rond. Maak je intentie duidelijk via lichaamstaal, oogcontact en mimiek, zowel als gever of ontvanger. Focus op het geheel en blijf in beweging als één deinend organisme. Ga door wanneer iemand de bal laat vallen, met andere woorden: hou de beweging aan de gang. Het organisme tolereert alle fouten en vangt deze soepel op in continuous flow, het gevoel dat bewegingen niet op zich staan maar deel uitmaken van een geïntegreerd en doorlopend geheel.
Voeg elders in de kring een grote bal toe. Even later een kleine zware bal. Voeg een grote, lichte bal toe. Dan een heel kleine lichte. Nu een zeer zware bal. Enzovoort. Ervaar het verschil tussen zwaar en licht, tussen strong en gentle. Ondanks de verschillen in afmeting, verwacht of onverwacht gewicht, blijf bewegen als één organisme in free flow en breng duidelijk je intentie over. Matroesjka 2 (weight) past zo naadloos in matroesjka 1 (free flow).
Variaties
Geef denkbeeldige plakkerige, of stinkende, of lelijke voorwerpen of substanties door. In contrast: geef mooie, fragiele, dierbare ingebeelde objecten door. Nog concrete ideeën: geef een heet, zachtgekookt eitje door, een leuk klein katje, een schaal met volle glazen, een kikker, een slak, … Laat de kinderen eigen ideeën voorstellen. Lees elkaars intenties en bespreek de eigenschappen ervan.
Ondersteun de expressie van de bewegingen met de stem. Geeft voortdurend aandacht aan de vloeiende continuïteit van de bewegingen en druk dat aspect ook via de klanken uit.
Variant
Maak (zeer) zware tot (zeer) lichte kleiballen in allerlei formaten. Bouw de oefening op een gelijkaardige manier op vanuit het doorgeven (of -gooien?) van één kleibal.
Space
Onderzoek de relatie tussen beweging en ruimte. In een hoger tempo in een kleinere ruimte bewegen vereist een goed ontwikkeld ruimtelijk inzicht. Beslissingen moeten immers steeds sneller genomen worden. Dat geldt voor dansers en musici, maar evenzeer voor wie zich door een drukke straat beweegt, met de fiets rijdt, enzovoort. Deze oefening maakt duidelijk hoe snel bewegen en snel denken met elkaar te maken hebben.
Oefening 3
Dit zijn de spelregels:
- 1 klap = beweeg vrij en kriskras door de ruimte in een normaal tempo. Vermijd botsingen
- 2 klappen = beweeg in slow motion
- 1 klap = beweeg opnieuw normaal, maar iets sneller en dichterbij elkaar dan voorheen
- 2 klappen = beweeg opnieuw in slow motion
- 1 klap = beweeg opnieuw normaal, maar weer iets sneller en dichterbij elkaar dan voorheen
Enzovoort, bij elke nieuwe ‘1 klap’ geleidelijk evoluerend naar steeds sneller en dichter bij elkaar bewegend in het midden van de ruimte, afgewisseld met momenten van dezelfde slow motion. Op het einde bewegen we uitdagend snel en rakelings langs elkaar.
Ervaar het verschil tussen snel bewegen (= snel denken in het moment, met minder betrouwbare inschattingen en meer risico) en slow motion bewegen (rustig vooruitdenken, makkelijk navigeren, tijd om alles adequaat in te schatten). In beide gevallen, streef naar continuous flow, en schuif een derde poppetje in je verzameling matroesjka’s.
Time
Verfijnd tijdsbesef en meesterschap over timing ontwikkelt zich vanuit de ervaring van ruimtelijkheid. Het vraagt immers tijd om zich van A naar B te begeven. Fijnmotoriek, de core-business van elke musicus, is idealiter ingebed in een adequate grootmotoriek. De Amerikaanse jazzmusicus en muziekeducator Edwin Gordon (Music Learning Theory) adviseert terecht het volgende: “Don’t teach time before space.”
In de volgende oefening spelen we met ritme in over elkaar schuivende lagen. Opnieuw nemen we de ervaringen en inzichten uit de voorgaande oefeningen mee en voegen we een vierde matroesjka toe aan het vierluik. We bewaken nog steeds het gevoel van continuous flow in groep, drukken onze intenties uit via het lichaam, houden via oog- en ‘oorcontact’ onze positionering in de ruimte in de gaten, en bewaken desondanks een strak ritme.
Beide ritmen schuiven nu over elkaar met verrassende ritmische combinaties als gevolg. Ritmen met syncopen leiden daarbij tot erg speelse én uitdagende resultaten. Het fenomeen heet faseverschuiving, en doet denken aan de muziek van Steve Reich. Dat verschuiven gaat door tot beide stemmen opnieuw perfect samenvallen. Luister wanneer dat gebeurt. Als alles goed ging, stoppen beide groepen gelijktijdig met nog een laatste stamp van Groep 2.
Vertaal het idee naar muziekinstrumenten of combinaties van instrumenten en stemmen. Breid uit naar drie of meer lagen, elk met hun eigen ritme. Heb je in het startritme syncopen toegevoegd, dan kan dit tot een erg speels resultaat leiden.
Oefening 4
Combineer namen en familienamen van kinderen en spreek ze op een markant ritmische manier uit. Alternatief: verzin een eigen ritmische structuur op nonsensklanken zoals BA PA BA PA DOE DADI (zie Afbeelding 1).
Zeg het ritme met de hele groep en blijf herhalen. Beleef de cadans met je hele lichaam. Streef naar een strakke uitvoering op een bedje van continuous flow. Voeg één tel extra toe en stamp met je voet op de grond, ofwel: maak een luide klap of afgesproken stemklank met iedereen. Oefen de nieuwe versie in. (zie Afbeelding 2)
Verdeel de groep in twee. Groep 1 voert versie 1 uit, groep 2 voert versie 2 met de extra stamp uit. Beide groepen beginnen tegelijk. (zie Afbeelding 3)
Laban-oefeningen samengevat
Bovenstaande oefeningen spelen in op hoe we via het lichaam met elkaar, in en met de wereld resoneren. Zij tonen hoe muzikale ontwikkeling evolueert vanuit een wazig waarnemen (free flow/totaalervaring) en ondergaan, naar een meer specifiek ervaren en hanteren waarbij we weerstand ondervinden. Uitdaging is die oorspronkelijke totaalervaring (continuous flow) niet kwijt te spelen.ten of combinaties van instrumenten en stemmen. Breid uit naar drie of meer lagen, elk met hun eigen ritme. Heb je in het startritme syncopen toegevoegd, dan kan dit tot een erg speels resultaat leiden.
De oefeningen laten toe een eerste inschatting te maken in hoeverre kinderen één van de vier bewegingsaspecten free flow, weight, space en time beheersen of geïntegreerd hebben. Mogelijk vind je er aanknopingspunten om remediërend te werken, bijvoorbeeld door terug te grijpen naar een vroeger stadium. Zo zullen kinderen die moeilijker continuous flow ervaren, mogelijk ook wat stugger met ritme omgaan. Leerkrachten die instrumentaal onderwijs geven kunnen erin herkennen in welke mate kinderen in het reine zijn met een muziekinstrument.
Inderdaad: ik doe, dus ik denk. Met andere woorden: door de manier waarop kinderen bewegen, lees je veel af over hun attitude tegenover het eigen lichaam en het lichaam als instrument om met de wereld in interactie te gaan.
Dwing een kind daarom niet in een vast metrum, ritmiek of houding als het daar nog niet aan toe is. Misschien is dat kind nog niet in het reine met de controle over het eigen lichaam, hoe het door ruimte en tijd beweegt inbegrepen het hanteren van materialen en objecten. Misschien heeft het kind eerst nog meer explorerend spel nodig in vrije ritmiek, om van daaruit meer controle over het eigen lichaam in en met de omgeving te ontdekken, of te evolueren naar een soepeler omgang met een muziekinstrument.
Zowel ons doen als denken ondervindt weerstand van de omgeving. In allerlei gradaties nodigt die omgeving uit, remt af, laat toe of verhindert. Dat geldt voor de fysieke wereld met haar eigen vaak onwrikbare wetmatigheden, bij uitbreiding evenzeer voor een groep kinderen die zich even wat onrustig gedraagt en hoe wij ons als leraar daartoe verhouden.
Reacties
Reactie toevoegen